De vrijwilligersgroep die regelmatig bij het stoomgemaal betrokken was bestond uit Toon Hoogveld, Peter Hoogveld, Jaap Garsijn, Hans Borgers, George Crop, Jo van Heumen, Rob Crop en Guido Crop.
Hoe het begon door Peter Hoogveld (geschreven voor Monumentaal april 2010)
Als stoom in je genen zit
Als kind ging ik dikwijls naar het station in Nijmegen, waar vaak een stoomtrein stond voor het traject Nijmegen – Kleef. Toen is mijn belangstelling voor stoom ontstaan. De stoomlucht, vermengd met olie, was een geur die mijn hart sneller deed kloppen. Ook fietste mijn vader regelmatig met me door het Land van Maas en Waal. Vaak fietsten we dan ook langs het stoomgemaal. Ik kan me nog maar van één keer herinneren dat het gemaal tijdens zo’n fietstocht ook werkelijk in bedrijf was. Jaren later, begin jaren tachtig, werd mijn aandacht getrokken door een artikel in de krant, waarin Stichting Baet en Borgh op zoek was naar mensen met enig technisch inzicht voor het restaureren van het stoomgemaal. Er werd een vergelijking gemaakt, dat als je aan een brommer kunt sleutelen, je ook voor het stoomgemaal De Tuut een waardevolle bijdrage als vrijwilliger kunt leveren. Ik was direct enthousiast en ook mijn vader wist ik hiervoor te interesseren. En zo gebeurde het dat we op een avond naar “De Koele Bron” in Appeltern trokken om ons te laten informeren over de restauratieplannen. Op die avond kon je je ook laten inschrijven als vrijwilliger. Er waren ongeveer dertig enthousiastelingen die dat deden.
Het eerste begin was niets voor techneuten, maar meer voor doorzetters Toen we begonnen bij De Tuut, moesten we eerst een doorgang maken om bij het gemaal te kunnen komen. De natuur had in de vele jaren dat het gemaal in ruste was, vrij spel gekregen. Toen er eenmaal een toegang was verkregen, bestonden de werkzaamheden slechts uit het opruimen van troep. Veel van de vrijwilligers haakten al snel af, want van technisch sleutelen en spelen met stoom was nog lang geen sprake. Het was pionierswerk; er was geen enkele voorziening. Al het gereedschap werd van thuis meegebracht. Zelfs de mogelijkheid om naar een toilet te gaan of je handen te wassen, was er niet. In de toenmalige machinistenwoning echter woonden Jan en Wies Douwes. Zíj waren het die bij de lunch voor koffie zorgden.
Als je de vuurgangen zag, kon je je niet voorstellen dat het gemaal ooit gedraaid had
Een van de eerste werkzaamheden was het schoonmaken van de vuurgangen en de rookkanalen. Alles zat helemaal vol met vliegas, op de bovenste tien centimeter na. De ruimte achter de vuurgangen van elke ketel – ook wel ‘hel’ genoemd – was veel dieper dan we dachten en lag ook vol met vliegas. Zeker twee containers vol zijn toentertijd afgevoerd.
In de machinekamer was een schoorsteen met een uitlaatpijp op het dak.
Omdat het in de wintermaanden erg koud was, werd er een kachel geïnstalleerd die werd aangesloten op deze schoorsteen. Toen echter de kachel werd opgestookt, stond in een mum van tijd de gehele machinekamer blauw van de rook. De schoorsteen was verstopt en met een rioolveer hebben we hem toen schoongemaakt. Hij zat vol met takken en nesten van duiven en kraaien. De toestand van het gebouw was slecht. Veel ruiten waren kapotgegooid en ook de onderste delen van de kozijnen waren rot. Iedere week nam mijn vader een kozijn mee naar huis om te restaureren en te voorzien van ruiten. Na deze werkzaamheden was het voor de duiven niet meer mogelijk om in de machinekamer te komen en kon er worden begonnen met het schoonmaken van de machines. De duivenmest moest er met plamuurmessen afgestoken worden.
Winterse activiteiten
In de wintermaanden, als het te koud was om te werken in het gemaal, tekende mijn vader alle bestaande blauwdrukken na. Door de tand des tijds waren ze moeilijk leesbaar geworden. Als leraar techniektekenen was het voor hem echter niet moeilijk ze na te tekenen, doch de veelheid van tekeningen en de soms moeilijk leesbare maten hebben hem toch de nodige hoofdbrekens gekost.
Na de winter, toen de temperatuur buiten – en dus ook binnen – aangenamer werd, zijn de ketels ontdaan van dikke lagen ketelsteen.
Toen werd er de voorzichtige inschatting gemaakt dat de eerste ketel nog in goede conditie verkeerde. (de ketel werd met water geperst)
;
Op veel plaatsen in het ketelhuis en in de machinekamer had het stucwerk losgelaten en er vielen ook nog wel eens stukken naar beneden. We konden steigers lenen van de toenmalige PGEM en met beitels, die waren aangesloten op een compressor, werd al het stucwerk van de binnenmuren gehaald. Alleen al díe operatie duurde vele weken. De ploeg vrijwilligers bestond toen uit ongeveer zes personen, die alle ook nog eens een werkweek van veertig uur hadden. Alleen op zaterdagen kon men destijds activiteiten waarnemen op De Tuut. Er was nauwelijks voortgang te bespeuren en de toenmalige vrijwilligers beseften dan ook dat dit een project van heel veel jaren ging worden. Daarbij kwam ook nog eens dat de financiële middelen zeer beperkt waren; er is zeker menige verfpot uit eigen portemonnee betaald.
Toen tijdens een zuidwesterstorm in 1990 het dak van de machinekamer afwaaide, betekende dat een keerpunt in de restauratie. Het gebouw was verzekerd tegen stormschade. Door de verzekeringsgelden die toen werden uitgekeerd, kregen we enige financiële ruimte. Hoewel veel herstelwerkzaamheden door een aannemer werden uitgevoerd, waren het ook de vrijwilligers die naar vermogen meewerkten aan de reparatie van het dak.
Op deze wijze werd er een klein kapitaal overgehouden, dat gebruikt kon worden voor andere hoognodige reparaties. Ook in die periode kon al een beroep worden gedaan op sponsoren en subsidieverstrekkers. Wij konden hen gelukkig overtuigen van het belang van de restauratie, maar met name het resultaat van de afgelopen jaren gaf de investeerders vertrouwen in het project. En óók in de jaren daarna hebben zij ons vaak geholpen. Maar … we zijn er nog niet, er valt nog heel wat te doen. We hopen dan ook dat én sponsors én donateurs ons goed gezind blijven, zodat wij onze plannen kunnen uitvoeren!
Peter Hoogveld en Hans Borgers waren vrijwilligers van het eerste uur en kwamen elkaar in 2012 weer tegen. De herinneringen van Hans zijn ook op deze pagina opgenomen.
Foto’s van Hans Borgers uit de periode van dichtmaken gebouw en de eerste restauratiewerkzaamheden na de zware storm.
Foto’s Hans B.
Jaap Garsijn
Nadat Peter Hoogveld in de uitgave van Monumentaal in het voorjaar van 2010 zijn belevenissen beschreef, is nu het woord aan Jaap Garsijn. Jaap heeft zich vooral bekommerd (en met groot succes) om het technische wel en wee van de installatie. Hij maakte een planning en zorgde voor het overzicht en de middelen. Gelukkig had hij een bekwame groep enthousiastelingen om zich heen, die beschikten over een behoorlijke dosis doorzettingsvermogen. Het resultaat mag er dan ook zijn. Toen Ketel 1 en Machine 1 na jaren van noeste arbeid eindelijk bedrijfsvaardig waren, trok Jaap zich terug als actieve vrijwilliger. Zijn werkzaamheden echter waren toen nog niet beëindigd, want thuis in Duiven ging hij verder met het afronden van het door hem geschreven installatieboek van De Tuut. Bij dit – inmiddels fameuze – boek hebben alle medewerkers, maar vooral ook de nieuwe vrijwilligers tijdens hun opleiding zeer veel baat. De huidige groep (waaronder enkelen die nog aan de wieg van de restauratie hebben gestaan), ziet het als een uitdaging om de restauratie van het stoomgemaal definitief te voltooien en het geheel in stand te houden, zodat dit stukje industrieel erfgoed voor de toekomst behouden kan blijven.
Als waardering voor zijn inzet ontving Jaap in 2002 de Martens van Sevenhovenpenning.
De Stichting Fonds A.H. Martens van Sevenhoven reikt de penning tweejaarlijks uit aan bijzondere mensen die zich sterk maken voor archieven en onderzoek, musea en monumentenzorg.
Voorzitter was Baron Otto van Verschuer zie: http://www.hetkontakt.nl/regio/leerdam/algemeen/74260/baron-van-verschuer-overleden.
Ik maakte deze uitreiking mee in 2002 toen ik bij het stoomgemaal begon. In die tijd was er een ‘harde kern’ (merendeel gepensioneerden) die op de donderdag overdags werkten. Ook op de woensdagavond en op de zaterdagochtend was er een groepje. In het stookseizoen kon Ketel 1 veilig gestookt worden en Machine 1 kon op stoom draaien en de bemalingspomp aandrijven. Maar de restauratie was nog niet geheel afgerond. Ketel 1 was in vermogen te klein om langdurig echt te kunnen pompen.
Van deze feestelijke uitreiking maakte ik een video opname die ik in 2017 bewerkte. De baron vertelt e.e.a. over de naamgeving van de penning.
Herinneringen van een vrijwilliger van het eerste uur (geschreven door Jaap Garsijn voor Monumentaal in nov 2010)
In mijn werkzame leven heb ik veel met stoom te maken gehad. In juni 1984 verscheen er een artikel in De Gelderlander, waarin de Monumentenstichting Baet en Borgh vrijwilligers zocht voor het restaureren van de stoomketels en -machines van het stoomgemaal te Appeltern. Daar voelde ik wel iets voor. Na een bezoek aan het gemaal besloot ik mij als vrijwilliger op te geven. Er was toen reeds een 25-tal enthousiastelingen aan het werk waaronder Hans Borgers en vader en zoon Hoogveld.. Om enige structuur in de werkzaamheden te brengen, werd er een plan van aanpak gemaakt. In de Koele Bron, het dorpscafé van Appeltern, is dit plan op 29 oktober 1984 met de vrijwilligers besproken.
Zie uitnodigingsbrief Tuut oprichting
Daar het gebouw in een slechte staat verkeerde, was er dringend behoefte aan timmerlieden, metselaars en een elektricien. Geen van de aanwezigen echter bleek een van deze beroepen uit te oefenen. Maar vóórdat met de eigenlijke restauratie van de stoominstallatie kon worden begonnen, moesten er eerst gas, water en elektra aangelegd worden. Door een chronisch gebrek aan geld hadden we ons tot (bescheiden) doel gesteld: het voorkomen van het verdere verval van het gemaal en daarom slechts het verrichten van die werkzaamheden die weinig geld kostten, zoals opruimen, schoonmaken, ramen herstellen, schilderen, enz. Het glas voor de ramen bijvoorbeeld, werd uit de container bij een glashandel in Wijchen gehaald. Eén van de vrijwilligers had – gelukkig – de beschikking over een servicebus van het bedrijf waar hij werkte. Zodoende konden wij beschikken over diverse gereedschappen, waaronder een lasapparaat. Om aan geld te komen, werd de kolenloods als caravanstalling verhuurd. De vogels vlogen er vrij in en uit en de caravans zagen er dan ook niet uit, als ze uit de stalling kwamen. Al met al veel werk en na één seizoen zijn we hier dan ook maar mee opgehouden en werd de loods verhuurd aan een champignonkweker uit Batenburg voor het opslaan van lege kratjes.
Toen Jan en Wies Douwes in de aangrenzende machinistenwoning kwamen wonen, veranderde er het een en ander. Als we er waren, verscheen Jan tegen twaalven in de deuropening van het gemaal en riep: ”Hoe laat wensen de heren koffie?” Op het afgesproken tijdstip gingen we dan naar Jan en Wies en aten ons brood op in de woonkamer onder het genot van een lekker bakje koffie, gezet door Jan. Het was er altijd gezellig en ‘s winters lekker warm. In februari 1990 betekende een hevige westerstorm, die pal op de voorgevel van het gemaal stond, een absoluut dieptepunt in ons vrijwilligersbestaan. In korte tijd was een groot gedeelte van het werk van voorgaande jaren tenietgedaan; het dak was gedeeltelijk weg, het was een ravage. Toen we weer bij zinnen waren gekomen, begonnen we direct met opruimen. De machines hadden gelukkig niet geleden en die hebben we direct in plastic ingepakt. Het regende tenslotte binnen net zo hard als buiten.
Bij nader onderzoek bleek dat het gedeelte van het dak dat was blijven zitten, in zo’n slechte staat verkeerde, dat ook dat verwijderd moest worden. Van het geld dat door de verzekering werd uitgekeerd, heeft een aannemer een heel nieuw dak op de machinekamer gezet. Daarna is het een aantal jaren stil gebleven op De Tuut tot, na de bouw van de schoorsteen in 1997, de restauratie echt op gang kwam.
Er was inmiddels een ander bestuur gevormd en een andere vrijwilligersclub. Slechts twee vrijwilligers van het eerste uur maakten deel uit van de nieuwe groep. Ik was zelf verhuisd naar Duiven, niet naast de deur, maar het karwei waar ik in 1984 mee was begonnen, wilde ik afmaken. De machines moesten we weer aan het draaien zien te krijgen. Het was een mooie en spannende tijd. Voor de stoomketel bijvoorbeeld, was een “Akte van vergunning” nodig om deze te mogen stoken. Daarvoor moest de ketel drie keer gekeurd worden door het Stoomwezen. Elke keuring was een mijlpaal, die aangaf dat we ons einddoel naderden. De laatste keuring vond plaats toen de eerste stoommachine gereed was. De installatie werd in bedrijf genomen en nadat de ambtenaar van de “Dienst voor het Stoomwezen” had gecontroleerd of alles naar behoren functioneerde, werd de “Akte van vergunning” uitgereikt. Dit was de kroon op ons werk. We konden stoken en stoomdagen organiseren, zodat het publiek kon (en kan) zien hoe vroeger de polder werd droog gehouden.
Beter laat dan nooit! En zeer terecht.
Jaap Garsijn gaf leiding aan vele vrijwilligers en realiseerde met hen dat Ketel 1 en Machine 1 veilig in bedrijf genomen kon worden. Vrijwilligers in het verleden en na 2002
Herinneringen van Hans Borgers geschreven in 2017
Hans was tijdens zijn werkzame leven vrijwilliger van het allereerste uur en later, nadat hij met vervroegd pensioen was gegaan, werd hij opnieuw de eerste herintreder bij De Tuut. In 1983 raakte hij geïnteresseerd door een artikel in De Gelderlander over de Historische Kring Tweestromenland en de oprichting van Stichting Baet en Borgh. Dat was, zoals in de krant stond vermeld, “om de cultuurhistorische afbrokkeling een halt toe te roepen”. Het eerste project dat men wilde aanpakken was de redding van De Tuut. Na deze oproep in de krant was er een bijeenkomst op het stoomgemaal waar ca. vijfentwintig man op af kwamen. Hans ontmoette daar toen o.a. Toon en Peter Hoogveld. Het gemaal, dat in 1967 haar deuren definitief had gesloten, was in die periode al sterk verwaarloosd. De schoorsteen was omgehaald en de stenen ervan waren grotendeels afgevoerd.
De kolenloods was een soort van dichtgetimmerde bouwval.
De ramen van ketelhuis en machinekamer waren kapotgeschoten (of ingegooid?) en de vogels hadden er vrij spel, zodat het gebouw en vooral ook de machinedelen ernstig waren vervuild en door roest aangetast. Het was dus zaak om het gebouw eerst water- en winddicht te maken. Het was de intentie van het waterschap geweest om het gebouw te slopen en de stoom- installatie naar de Hoogovens af te voeren als schroot. Toen dat echter een te kostbare onderneming leek te worden, werd daar van afgezien. Het stoomgemaal werd tot die tijd nog een beetje in de gaten gehouden door machinist Joop Schlebos van het nieuwgebouwde gemaal Bloemers, die destijds in de machinistenwoning naast De Tuut woonde. Zijn verhaal leest u op:
http://stoomgemalenmaasenwaal.nl/na-1967/
Die eerste groep vrijwilligers was heel bevlogen. Er werd zelfs al gesproken over het weer opstoken van de ketels en dat terwijl de schoorsteen er niet eens meer stond. Het enthousiasme was zeer groot, maar er was daarentegen absoluut onvoldoende kennis van stoom en het ontbrak aan realiteitszin. Na een paar maanden was het merendeel van deze groep mensen alweer vertrokken, ook omdat er geen goede organisatie en leiding was en omdat de financiële middelen ontbraken. In een krant werd Baet en Borgh snerend ”Laet ’n Zorgh” genoemd.
In 1984 stond er opnieuw een oproep in De Gelderlander. En ook nu kwam er een aantal mensen op af.
Men trof elkaar in café De Koele Bron, het huidige pannenkoekenhuis ’t Sprookjeshof in Appeltern. Aanwezig waren enkele ervaren stoomtechneuten, waaronder ook Jaap Garsijn, een man met organisatietalent en kennis van stoomtechniek. Met medevrijwilliger George Crop zorgde hij voor een plan van aanpak. Er waren toen ongeveer acht man elke zaterdag in De Tuut aan het werk.
Voorste rij v.l.n.r. Toon Hoogveld, Hans Borgers, George Crop, Jo van Heumen met hond en staande Rob Crop Achterste rij v.l.n.r. Jaap Garsijn en Guido Crop
Deze groep begon met het water- en winddicht maken van het gebouw, een hele klus. Zo maakte Hans o.a. haken op de deurkozijnen met daarop een horizontale balk om inbraak tegen te gaan. Dit hang- en sluitwerk heeft jarenlang dienstgedaan.
Een stukje video met Jaap Garsijn, Hans Borgers en George Crob
De houten trap naar de grote kelder was in zeer slechte staat en werd daarom vervangen door een metalen trap, afkomstig uit een sloop in Apeldoorn.
In die periode werden ook alle stoomleidingen, vaten en afsluiters gedemonteerd en gelabeld. Die zijn toen overgebracht naar de kolenloods. De aanwezige isolatie werd deskundig verwijderd door de firma Klaassen uit Ewijk. Later werden alle nog bruikbare onderdelen van ketels en machines weer teruggebracht en geïnspecteerd. Zie onderstaande foto’s gemaakt op het keteldek.
De werkzaamheden gingen door tot 1992, toen de hele groep vrijwilligers als gevolg van interne conflicten uiteindelijk opstapte. Toen Hans jaren later echter hoorde dat er tóch weer vrijwilligers in De Tuut aan het werk waren, besloot hij om na zijn pensionering als herintreder op het gemaal terug te komen. Hij volgde de cursus stoker en machinist en was in stoomweekends gedurende één seizoen regelmatig stoker van Ketel 1. Ook was hij altijd aanwezig op de werkdagen. Later werkte hij met de woensdaggroep aan het hekwerk op de vlonder.
In 2014 was hij betrokken bij de voorbereidingen van de herkeuring van Ketel 2. Alle appendages werden nagekeken en vervolgens weer op hun oude plek teruggeplaatst. Het koud persen van de ketel en later het opstoken voor de herkeuring maakte Hans van dichtbij mee. Hij herinnert zich deze periode als een leuke, maar vooral ook spannende en leerzame tijd. Want de ketel moest na zevenenveertig jaar stilstand héél voorzichtig op druk worden gebracht. Daarbij werd ook de stoominjector beproefd en die zorgde voor nogal wat opstart-problemen. Uiteindelijk werd Ketel 2 voor het stoombedrijf tóch goedgekeurd, zij het met enkele verbeterpunten.
Een vervolggesprek met Hans leverde nog meer herinneringen op. Met name uit de eerste periode, waarin hij als vrijwilliger meehielp met het schoonmaken van de gebouwen en de installatie.
Van 2 tot 4 maart 1967 was er voor het laatst onafgebroken gestookt en daarna was alles blijven liggen en achtergelaten in afwachting van de sloop die er – gelukkig – niet kwam. Er ging veel tijd zitten in het puinruimen.
De resterende stukken van de schoorsteen die met golfplaten tegen de regen waren afgedekt, moesten worden verwijderd, evenals de decimeters dikke laag as in de vuurgangen en rookgaskanalen.
Hans herinnert zich nog goed hoe vader en zoon Hoogveld – slechts beschermd door een mondkapje – de as uit de hel en de vuurgangen van de drie ketels afvoerden. Dat gebeurde heel voorzichtig met een schepje en een stoffer en blik. Alle as en puin uit de rookgaskanalen en de restanten van de schoorsteenvoet gingen in een container, die ter beschikking was gesteld door een bevriende relatie. Die container mocht voor onbepaalde tijd en ook nog eens kosteloos worden gebruikt. Wat een meevaller in een tijd dat er nog geen sprake was van enige financiële middelen. Toen Hans vele jaren later als herintreder terugkwam bij De Tuut, kon hij nog aanwijzen hoe hoog de as had gelegen. Zie foto rechts. Duidelijk was de afdruk van de as in Ketel 2 en 3 te zien. Ook de woekerende beplanting in, op en om het gemaal moest worden aangepakt. Een van de vrijwilligers echter had ergens een bosmaaier kunnen lenen. Wat een luxe en hoe bijzonder ook in een tijd dat een bosmaaier een nouveauté was.
Elke zaterdag werd er rond de klok van negen begonnen met een kop koffie. Óf meegenomen van huis óf ter plaatse gezet. En dat terwijl nu de geur van versgezette koffie de vrijwilligers bij aantreden in de vroege ochtend al tegemoet komt. Wat een verschil! Stoelen ontbraken, maar er was wel een houten bank en een houten tafel. Verwarming was er evenmin en daarom werd bij koud weer door Hans een elektrische kachel van het werk meegenomen. Goedbedoeld, maar het werkte aanvankelijk niet echt, want alle warmte in het ketelhuis verdween door de ventilatiekappen naar buiten. Daarom dekte Hans deze kappen af met een big bag. Een toilet was niet aanwezig. Voor de kleine boodschap waren de mannen aangewezen op de wetering en voor de grote boodschap ging men naar huis of – bij hoge uitzondering – naar buurman Jan Douwes.
Bestonden de werkzaamheden aanvankelijk vooral uit wind- en waterdicht maken, opruimen en schoonmaken, daarna kon voorzichtig worden begonnen met de restauratie van het gemaal. Toon Hoogveld herstelde de deuren, schuiframen en kozijnen, hij nam het werk mee naar huis. En Jaap Garsijn had het geluk in de trein iemand te ontmoeten die net als hij bij de PGEM werkzaam was en na een gesprek over De Tuut kon niet lang daarna een degelijke elektriciteitsaansluiting in de machinekamer worden gemaakt. Toon Hoogveld maakte hiervoor een houten omkasting, die nog steeds aanwezig is. Ook de raampartij boven de deuren van het ketelhuis werd geheel vernieuwd. Dat gebeurde in de timmerwerkplaats van de elektriciteitscentrale in Nijmegen. Door hun enthousiasme lukte het de vrijwilligers af en toe om via relaties materiaal voor de restauratie te regelen.
Maar ook in die tijd waren er gelukkig al bedrijven die middelen sponsorden voor projecten die door vrijwilligers werden gedragen. Een vetpot was het echter nog steeds niet. Het toenmalige bestuur hield zich jammer genoeg nogal op de achtergrond. Toen voorzitter van Baet en Borgh, baron Verschuer, toch een keer langskwam om een kijkje te nemen, viel hem wel op dat er ondanks het geldgebrek toch vooruitgang was. En hij liet zich ontvallen dat hij bang was dat hij binnenkort de mannen in de gevangenis zou moeten opzoeken, want “die vrijwilligers jatten als raven!”
Hans werkte in die tijd als servicemonteur bij een bouwbedrijf en zodoende had hij een servicewagen vol met gereedschap. Dat kwam uitermate goed van pas. Zo had hij o.a. de beschikking over een asfaltbrander met gasflessen die kon worden gebruikt om alles wat vastgeroest zat los te maken en om de vetlaag in de kelder, die soms wel vijf centimeter dik was, onder de machinekamer te verwijderen. Hoewel het aan gereedschap en financiële middelen ontbrak, was er wel een werkbank, die onder de twee ramen voorin het ketelhuis stond. Achterin deze ruimte, waar nu de werkplaats en de smidse zijn gesitueerd, stond alleen een grote handboormachine. Alle unieke onderdelen van de installatie, zoals meetapparatuur, olieglaasjes en druppelaars werden gedemonteerd en veilig opgeborgen.
Het wachten was op Monumentenzorg, die officieel toestemming moest geven voor de restauratie en de daarmee gepaard gaande subsidie. Het was een moeilijke periode en het wachten duurde lang. Baron Verschuer schreef in de derde uitgave van de toenmalige nieuwsbrief dat “het knaagde aan de motivatie van de vrijwilligers en dat sommigen daarom afhaakten.” Hans bleef echter bezig, o.a. met het maken van een hekwerk tussen de kolenloods en de tuin van buurman Jan Douwes. Omdat de voordeuren van het ketelhuis door de jaren heen heel gammel waren geworden, werden ze gebarricadeerd. Alleen de achteringang werd toen gebruikt.
Het afwaaien van het dak van de machinekamer in 1989 was een enorme domper na ca. vijf jaar noeste arbeid. Wat een drama. Terug bij af? Nee, toch niet, want gelukkig werd er door de verzekeringsmaatschappij een flink bedrag uitgekeerd, waardoor het dak kon worden gerepareerd. En er bleef door inspraak en eigen inzet van de vrijwilligers zelfs nog geld over. Aannemersbedrijf Basten en van de Pol uit Horssen maakte het dak weer dicht en omdat daarvoor aan de buitenkant van het gebouw een steiger was gebouwd, werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om de voegen uit te kappen en te vernieuwen, zodat de muren minder vocht konden opnemen. Tegelijkertijd werd door een aantal vrijwilligers, waaronder ook Hans, de dakgoot tussen machinekamer en ketelhuis gerepareerd en werden de kapotte dakpannen van het ketelhuis vervangen door andere nog bruikbare exemplaren. En omdat de binnenmuren (in vaktermen ‘binnenblad’) van de machinekamer in slechte staat verkeerden, werd besloten ze af te breken. Later werden de buitenmuren aan de binnenkant aangesmeerd, maar tot op heden is er nog steeds sprake van een vochtprobleem.
Door interne problemen heeft Hans De Tuut na enkele jaren weer verlaten. Met voldoening kijkt hij echter terug op alles wat er door de jaren heen tot stand is gebracht. Zijn herinneringen geven een goed beeld van hoe er destijds met veel enthousiasme is geploeterd om De Tuut van de ondergang te redden!