Machinisten en stokers in de familie Nijtmans
In het voorjaar van 2018 plaatste ik een oproep in de plaatselijke bladen om nog informatie te krijgen van familieleden en kennissen van stokers en machinisten. https://www.demaasenwaler.nl/nieuws/human-interest/24044/informatie-gezocht-over-stoomgemalen
De tijd dringt want sommige voormalige stoomgemalen zijn al bijna meer dan 65 jaren gesloten of verdwenen en alle machinisten en vrijwel alle stokers zijn overleden. Gelukkig kreeg ik diverse reacties van mensen die nog wat wilden en konden vertellen over de periode dat sommige van die gemalen nog in bedrijf waren.
Het betrof de gemalen in het Land van Maas en Waal met de laatst benoemde machinisten.
-Het Dreumelsche gemaal uit 1846/1910 van machinist Schmidt
-Het Wamelsche gemaal uit1880/1920 van machinist Nijtmans
-Het Alphensche gemaal uit 1880 van machinist Last
-Het Maasbommelsch gemaal uit 1868/1911 van machinist Greep
-Het Leeuwensch gemaal uit 1914 van machinist Strijbosch
-Het Rijksch gemaal uit 1914 van machinist Daanen
-Gemaal de Blauwe sluis uit 1914 van machinist van Dinteren
-Gemaal de Appelternsche sluis, nu De Tuut genaamd, uit 1918 van machinist Fliervoet en later Elzinga.
Zo kwam ik in contact met Dina van den Heuvel-Nijtmans, Cor Nijtmans, Sjef Nijtmans, en Piet Nijtmans. Hun verhalen over het Wamelsche stoomgemaal vulden elkaar aan of gaven nieuwe informatie en hierdoor ontstond er een steeds completer beeld uit de periode dat de gemalen nog in werking waren tot ongeveer 1954.
Ook had en heb ik nog contact met fam. de Rijk van het Dreumelsche gemaal, de fam. Daanen van het Rijksche gemaal en met de fam. Greep van het Maasbommelsche gemaal. Verder ontving ik nog verwijzingen naar mensen die mogelijk nog informatie kunnen geven.
Maar de familie Nijtmans gaf mij een goed beeld wat er op en rond het totaal verdwenen Wamelsche dorpspolder gemaal gebeurde.
Dina Nijtmans was de eerste die via email reageerde. Na de kennismaking en de thee kwamen we meteen ter zake want ze had foto’s en materiaal van haar vader en verdere familie klaar liggen. De foto die daar lag was een portretfoto van haar opa en oma met hun 3 kinderen waaronder de vader van Dina.
Een oude foto van de nog jonge familie Nijtmans.
Zittend Links: J.T.Nijtmans
Staande: Antonius Wilhelmus
Zittend: Moeder Nijtmans
Staande: Theodorus Allardus Nijtmans
Rechts :vader Petrus Johannes Nijtmans
Deze Theodorus was de vader van Dina en ook nog van 7 andere kinderen waaronder Piet Nijtmans die ik al kende. (Piet Nijtmans schonk namelijk een paar jaar geleden het oude gereedschapsbord van het stoomgemaal van Wamel om op te hangen in de machinekamer van De Tuut).
http://stoomgemalenmaasenwaal.nl/diversen/
Piet is een broer van Dina.
Dina, geboren in 1932, vertelde dat zij goede herinneringen had aan het Wamelsche stoomgemaal waar haar vader Thé als stoker werkte als dit gemaal in bedrijf was. Zij woonde met haar ouders in een huisje vlakbij dit stoomgemaal en zij kwam ook regelmatig bij het gemaal van Dreumel dat vlakbij stond omdat beiden gemalen water afvoerden op een gezamenlijke afvoerwetering.
Het huisje van haar ouders bestaat nog steeds en stond oorspronkelijk naast de machinistenwoning welke vlak bij het stoomgemaal stond. Nu is er heel veel veranderd in de buurt. Van het Wamelsche stoomgemaal is helemaal niets meer te zien.
De tekening is gemaakt in 2009 tijdens een buurtfeest op aanwijzing van Piet Nijtmans.
Het was vaak een feestelijke gebeurtenis voor de jeugd als de gemalen (Wamel, Dreumel en iets verder ook Alphen) in bedrijf gingen. Er kwam dan veel stoom rondom de gebouwen waarvan ik weet dat het is om de leidingen en de stoommachine voor te warmen. Die walmende stoom was voor kinderen natuurlijk spannend. De plattegrond van het Wamelsche stoomgemaal die ik bij me had, een rechthoekig gebouw met een flinke schoorsteen, herkende zij direct en zij kon mij nog wat vertellen. Het gebouw bestond uit een machinekamer ,het ketelhuis met ernaast een inpandige grote kolenvoorraadberging.
Omdat ik in het bezit ben van de originele bouwtekeningen kon ik de horizontale plattegrond zodanig bewerken dat Dina en Piet dit gemakkelijk herkenden.
Ze herinnerde zich dat de ketel twee vuurmonden/gangen had waar de kolen ingeschept werden om te verbranden. Het was dus een Lancashire Ketel met er bovenop geplaatst, een ingemetselde oververhitter net zoals bij stoomgemaal De Tuut en gebouwd vanaf 1920. De schoorsteen was met een gemetselde horizontale rookgang verbonden met de ketel op dezelfde manier zoals bij De Tuut.
Het was het laatste gemaal dat vernieuwd/omgebouwd werd in het Land van Maas en Waal nadat het oude schepradgemaal was gesloopt omdat het onvoldoende capaciteit had om de polder droog te houden. Het gebouw was groot genoeg om een compleet nieuwe Stork Installatie te plaatsen.
Uit de originele bouwtekeningen van de ombouw in 1920 maak ik op dat het schepradgemaal twee ketels had, een grote stoommachine met twee schepraderen. De contouren van het gemaal uit 1880 heb ik grotendeels terug kunnen vinden op de tekening voor de ombouw van 1920. Hoe de machine er precies uitzag is niet bekend maar ik denk dat de machine uit 1880 veel op de stoommachine van Nijkerk lijkt die ook twee schepraderen had.
Daarom heb ik om een horizontale doorsnede tekening gevraagd van dit gemaal en gekregen.Zie de tekeningen en foto op de website onder tabje technische informatie van het Wamelsch gemaal uit 1880 en 1920.
De kolen werden met een kruiwagen vanuit de kolenopslag aangevoerd naar het ketelhuis. Deze kolenopslag was in het zelfde gebouw.Een voormalig deel van het gebouw waar de schepraderen zich bevonden. De kolen werden per schip aangevoerd vanaf de loswal van Dreumel en men noemde die plek “de Bol”. Zie de pijlen op onderstaande kaart.
Op de foto is loswal de Bol aan de linkerkant te zien. (Kaart en foto kreeg ik via Jos van Koolwijk van de stichting Tremele in Dreumel).
Als het schip aangemeerd lag werden de kolen in zakken geschept en dan met paard en wagen vervoerd naar de drie stoomgemalen. Soms waren de brokken steenkool zo groot dat ze niet in de zakken konden. Die werden dan op de kar gelegd naast de zakken.
Een groot stuk steenkool.
Enkele foto’s van internet zoals het vroeger ging.
De kolenboer zoals ik me ook nog kan herinneren met jute zakken vol met kolen. Echter de wegen vaak toen waren zo slecht dat deze grote brokken er wel eens afvielen en opgeraapt werden door bewoners die het niet zo breed hadden. Ook is er wel eens een periode geweest dat er politie meeliep om te voorkomen dat er “toevallig” brokken steenkool zomaar van de wagen afvielen.
Piet Nijtmans herinnert zich dat er ook wel kolen opgehaald werden uit een treinwagon in Tiel. Hij moest als kleine jongen de zakken open houden zodat de kolen erin geschept konden worden. Ze werden dan met een vrachtwagen van de firma van Teeffelen naar de stoomgemalen gebracht. Van Teeffelen was caféhouder (café de Zwaan), kolenboer en taxirijder.
Op de linker foto is te zien hoe mannen de jute zakken open hielden en met een speciale riek werden de kolen in de zak geschept. Onder de kolenboer met vrachtauto zoals ik me die ook wel herinner. Maar later kwam Sinterklaas en zwarte Piet bij ons ook met zo’n wagen op 5 december!!!!! Toen was het heilige geloof voorbij.
Naast de ketelruimte was volgens de tekening ( Lege indeling Wamel 1920 ) een werkplaats om kleine werkzaamheden uit te voeren of klusjes voor familie of bekenden. De oorspronkelijke werkbank van het gemaal is gered van de sloop in de jaren 50 van de vorige eeuw door vader Thé en Piet Nijtmans. Tot in 2017 heeft deze werkbank dienst gedaan in de werkschuur van zijn vader waar Piet later is gaan wonen. Ondertussen is het huis verkocht en Piet woont in het centrum van Dreumel. In het ketelhuis was eveneens een wc hokje met een kakdoos. Dat was dan een plankje met een poepgat waar je op kon zitten en een houten deksel om het af te dichten.
De stokers moesten zorgen dat de ketel op druk bleef en dit was vaak een veel zwaardere baan dan machinist. Zij moesten kolen aanvoeren, opgooien in het vuur en regelmatig astrekken en afvoeren. En ook nog opletten op de manometer en het waterpeil en dat allemaal onder het “genot” van veel stralingswarmte van de ketel!!! De asresten van de vuren werden met kruiwagens naar buiten afgevoerd. Meestal zaten daar nog bruikbare stukjes steenkool bij. De kolen waren duur en schaars in de oorlog. Ze waren ook op de bon dus beperkt te verkrijgen. Via schippers op de rivieren werd er soms ruilhandel gepleegd. Boter, melk en eieren werden geruild tegen steenkolen. In die tijd stookte men in de kachel thuis met steenkool, briketten, eierkolen en of hout.
De stokers (en het vak van stoker) zijn volgens mij altijd ondergewaardeerd. Daarom heb ik e.e.a. nog eens uitgebreid op papier gezet. Kolenstokers zijn ook helden.
Het heiligdom van de machinist was de machinekamer met de stoommachine en de centrifugaalpomp en deze was uiteraard gescheiden van het ketelhuis met een deur i.v.m. de vervuiling. Weinig mensen mochten hier zomaar naar binnen komen. Hier verbleef de machinist voor de bewaking van de machine en als hij een dutje wilde doen kon hij op een houten tuinbank gaan liggen. Regelmatig liep hij een rondje langs de machine, vulde de oliepotjes en hield het wachtboek bij.
Oliepotjes opvullen
Dina herinnert zich ook heel goed dat ze de catechismus – het helder uiteenzetten van alle geloofspunten- moest leren. Dat was door de Nederlandse bisschoppen verplicht gesteld voor de godsdienstles op de katholieke lagere scholen en dat leerde ze dan in de machinekamer bij het regelmatige geluid van de machine.
In het gesprek met Dina en Piet Nijtmans over schoolbezoek kwam naar voren dat naar school gaan betekende dat er thuis of op het land dan geen werkzaamheden te doen waren voor de kinderen. Als er geoogst ging worden van groente of fruit werden de kinderen meegenomen naar het land om te helpen. Het was het zgn. landbouwverlof. Begin twintigste eeuw mocht het landbouwverlof maximaal zes weken per jaar zijn en alleen gelden voor kinderen van tien jaar en ouder. Kinderen mochten ingezet worden op het land van hun vader, maar ook – tegen een beloning in geld of in natura -bij een boer in de buurt.
Wettelijke maatregelen zorgden er voor, dat het landbouwverlof steeds verder werd beperkt. Eerst werd het verlof teruggebracht tot vier weken, later tot twee weken. De minimumleeftijd werd opgetrokken naar elf jaar. Ook werd verlof alleen toegestaan in het eigen gezin, niet meer bij andere boeren. Omstreeks 1960 werd de mogelijkheid tot landbouwverlof geheel afgeschaft. De scholen zijn ook periodes dicht geweest in de jaren van 1943 tot 1945. In 1944 was het land van Maas en Waal deels frontlinie en dus oorlogsgebied en tijdens de strenge winter van 1944/1945 was er geen brandstof om de scholen te verwarmen.
Indien het gemaal langdurig moest draaien werden de machinist en stoker enige tijd afgelost. Maar het waren vaak lange dagen. Diverse namen werden genoemd door Dina en Piet. Hannes van de Boom, Nard van Wamel Guus Smits en de gebroeders Adams. De vader van Dina en Thé Nijtmans was ook hulpmachinist en dus bekend met de stoommachine dus hij kon zijn vader tijdelijk aflossen.
Regelmatig kwam er een opzichter van de dorpspolder of het waterschap langs. Dat was dhr. Sengers. Hij kwam met een tilbury. Dit is een licht, één assig open rijtuig met grote spaakwielen, dat zowel met als zonder vouwkap werd gemaakt. Wat hij precies kwam doen wist Dina niet maar ongetwijfeld had het te maken met de werking van het stoomgemaal. Van belang was natuurlijk de voorraad kolen en ook wel andere bedrijfsmiddelen zoals olie en vet die voorradig moesten zijn.
Links een foto van een groot ketelhuis met een tweetal stokers.
De machinisten droegen meestal een net jasje (kiel) met een stropdas. De stokers hadden een vaak een werkjasje aan en ook een stropdas. Piet Nijtmans vertelde zelfs dat als zijn vader op het land met de spa of de zeis werkte hij een stropdas droeg. En uiteraard droegen de meeste mensen klompen.
Het eten voor de machinist en stoker werd gebracht door een van de kinderen vanuit de keukens van de woningen van de machinist en stoker die vlakbij stonden. Het werd gebracht in zgn. Henkelmannetjes. Dat zijn twee pannetjes met ertussen een handvat, vroeger van aardewerk maar later van geëmailleerd metaal.
De families luisterden allemaal naar de radio voor de waterstanden van Waal en Maas. Als de Maas ging stijgen wist men dat er gepompt moest gaan worden. In het begin van de oorlog was het luisteren naar radio toegestaan maar het was natuurlijk verboden om naar Radio Oranje te luisteren. Maar men luisterde natuurlijk toch wel stiekem op een geheime plek.
Radio Oranje, “De stem van strijdend Nederland”, was een radioprogramma van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Via het verzetsmuseum in Amsterdam kreeg ik nog detailinformatie. Radio Oranje zond uit van 21.00 tot 21.15 uur, in het Nederlands. De BBC bood ook onderdak aan Radio België, met een Frans en een Vlaamse uitzending. Voor wie Engels verstond was het BBC-nieuws natuurlijk ook interessant, misschien was dat om 13.00 uur te horen.
Voorjaar 1943, na de april-mei stakingen, moesten de Nederlanders hun radiotoestel inleveren (wat niet iedereen deed). Het luisteren naar de BBC (enz.) was verboden, en was ook al bemoeilijkt door stoorzenders. De opvolger van Radio Oranje was Radio Herrijzend Nederland (Londen, Eindhoven).
Op het houden van je radio stond een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar en een arbitrair vast te stellen geldboete. Ook kreeg de Sicherheitspolizei een vrijbrief om corrigerend op te treden. Dat kon concentratiekamp Vught betekenen als je naar de Engelse zender luisterde.
De radio van Nijtmans werd daarom verstopt onder de berg kolen in het gemaal. Dina wist hier helemaal niets van om te voorkomen dat het zou uitlekken. Haar broer Piet wist wel hiervan en moest natuurlijk zijn mond houden. Er woonden ook Duits gezinde mensen daar in de buurt dus men moest ook oppassen dat de kinderen hier over zouden praten. Toch waarschuwden deze Duits gezinde familie dat ze de radio daar moesten weghalen en ergens anders verstoppen.
Piet vertelde nog hoe de Duitsgezinde familie waarschijnlijk achter het feit kwam dat zijn vader regelmatig naar de radio luisterde. Zijn vader ging na het middageten (als het gemaal niet in bedrijf stond) met een emmer kolen halen voor thuisgebruik. Piet mocht in het begin niet mee met zijn vader maar later vertelde zijn vader wat hij ging doen. De radio stond toen ergens in de kelder verstopt.
Dina vertelde nog een verhaal dat ze in de winter tijdens de oorlog ook wel schaatsten op de wetering als er niet gepompt werd. Maar soms kwam er een nieuwe laag water op het ijs te staan die dan later weer dichtvroor waar ze op konden lopen. Zo maakte ze het mee dat er tussen de ijslagen water zat en dat ze de vissen zagen zwemmen. Ze maakten dan een gat in de bovenste laag en probeerden met een strik van ijzerdraad een vis te vangen. De jongens konden dat beter dan de meisjes vertelde Dina. Zelf heeft ze dat toch ook wel een keer meegemaakt. Er zat een grote snoek tussen de ijslagen die ze ving met de strik maar die vis werd haar afgepakt door een grote knul die niet geliefd was in het dorp omdat hij de Duitse kant (NSB) had gekozen.
In de winterperiode werd er veel gespeeld op het ijs ook wel als dit al een beetje onbetrouwbaar was. De jongens sprongen dan van schots naar schots en soms ging dat dan wel eens mis en het gevolg was natuurlijk een nat pak. De wetering was niet erg diep dus verdrinken kon je er niet hoewel dit voor kleine kinderen natuurlijk wel gevaarlijk was en in werkelijkheid ook wel gebeurd is. Bij mijn zoektocht naar informatie via oude kranten kom ik regelmatig verdrinkingsgevallen tegen van kinderen die in de wetering waren beland. Schoolzwemmen was nog niet aan de orde.
Als het gemaal in bedrijf was dan stonden de deuren in het omloop kanaal naast het gemaal dicht (anders had wegpompen geen zin) en moest het overtollige water uit de polder in de uitvliet worden gepompt. Deze uitvliet stond dan in verbinding met de Maas via de sluisdeuren/schuiven in de dijk zodat het weggepompte water naar de Maas afgevoerd werd. Door deze situatie kwam er veel vis richting het gemaal aan de kant van de perszijde van de pomp. Het weggepompte water was dan erg in beweging en waarschijnlijk kwamen er daar dan veel voedingstoffen bij vrij. Er zat in ieder geval heel veel vis. Er werd dan ook op deze plek gevist met een kruisnet. (Dit systeem gebruikte men ook op het gemaal in Maasbommel). Dit net werd om de zoveel tijd opgehaald en er zat veel eetbare vis in. O.a. snoekbaars. Dit is een vis met hooggewaardeerd vlees.
Rookte de schoorsteen dan was het snel bekend in het dorp dat er gepompt ging worden en verschillende notabelen wisten dan wel dat er goede vis te krijgen was. De pastoor, de politieagent en diverse andere belangrijke mensen die wat te vertellen hadden in het dorp, werden dan voorzien van een vis. Uiteraard kwamen daarna de mensen die rondom de gemalen woonden ook aan de beurt.
Herinneringen van Cornelis P.J. Nijtmans (roepnaam Cor)
Cor is een van de vijf zonen van de laatste machinist van het Wamelsche stoomgemaal en woont tegenwoordig met zijn vrouw in Druten. Cor is geboren in Dreumel in 1933.
Hij vertelde dat zijn vader machinist J.T. Nijtmans, alleen lagere school had gevolgd. Hij was eerst stoker op het oude schepradgemaal en werd in 1926 machinist op het nieuwe gemaal.
Zie De machinisten en stokers van het Wamelsch gemaal
De vader van J.T. Nijtmans ging op 65 jarige leeftijd met pensioen op 14 oktober 1926. Toen moest de overstroming nog komen.
In 1889 voerde Otto von Bismarck het eerste wettelijke staatspensioenfonds in. De levensverwachting van een Duitse man was toen 40. De pensioengerechtigde leeftijd werd gesteld op 70 jaar. Deze leeftijd zakte naar 65 jaar, wat een internationale norm werd.
Beide machinisten hebben dus de overstroming van 1926 aan den lijve nog meegemaakt.
Cor zelf heeft na de lagere school rond 1945 een aantal maanden Mulo in Oss gevolgd. Hij woonde daar intern door de weeks bij een gezin met 3 andere jongens die op de HBS zaten. Maar hij voetbalde liever dan dat hij huiswerk maakte, zodat de frater van de Mulo zijn ouders adviseerde om naar de ambachtsschool in Oss te gaan. Hij volgde daar de opleiding voor timmerman. Er was veel werk in de meubelfabrieken in de omgeving.
Zijn vader machinist J.T. Nijtmans had in die tijd naast zijn betrekking als machinist ook een reparatiebedrijf voor fietsen, naaimachines en veel later ook radio. (dat bedrijfje aan huis had machinist Esser al opgestart) De aanschaf van elektrische apparatuur kwam pas goed op gang nadat er elektriciteit beschikbaar was in de buitengebieden van de gemeente Maasbommel vanaf de jaren vijftig.
Op de foto is het later verbouwde woonhuis van de machinist links te zien. In het midden van de foto was de voormalige kolenloods van het oude schepradgemaal en later reparatiewerkplaats voor de fietsen en rechts was de later aangebouwde winkel/etalage.
Het woonhuis van machinist J.T. Nijtmans was oorspronkelijk veel kleiner. Nadat hij op 10 december 1926 (watersnood jaar) benoemd was als machinist trouwde hij op 30 jarige leeftijd in 1927 met Anna Francisca de Kleijn. Naast de vijf zonen kreeg het echtpaar Nijtmans twee dochters. Cor meende dat zijn vader later het huis na de oorlog van de dorpspolder kon kopen. Wegens ruimtegebrek werd het oorspronkelijke huis van de machinist dan ook later verbouwd. Er werd een meter opgezet zoals men dat noemde en naar achteren werd er een stuk aangebouwd. Bij het woonhuis was een stuk grond voor de moestuin. Ook had de familie kippen, een varken en een melkkoe als aanvulling op het inkomen voor het grote gezin.
Het huis va de machinist en de voormalige fietsenzaak is niet meer te zien omdat alles is afgebroken en opnieuw gebouwd. Het huis van de stoker Thé Nijtmans (geheel links achter de boom) is nog wel aanwezig en later werd dit bewoond door zijn zoon Piet Nijtmans.
Omdat de oudste zoon van Johannes Theodorus Nijtmans geboren in 1928 en getrouwd met Tonnie Boeren, de fietsenzaak overnam, ging Cor verder in de naaimachine verkoop. Hij moest hiervoor een vakdiploma halen en dat duurde een half jaar bij de Pfaff fabriek in Kaiserlautern.
Hij kreeg daar een opleiding samen met een aantal andere jongens uit Amsterdam. Niemand sprak echter goed Duits maar de opleiding was heel praktisch gericht omdat alles voorgedaan werd. Na het behalen van het vakdiploma begon hij een zaak in Tiel in 1956 met hulp van vader en oom.
Deze zaak bestaat nog in Tiel.
Cor is nooit betrokken geweest bij de bedrijfsvoering op het gemaal. Toch heeft hij nog wel herinneringen aan die periode. Hij herinnerde zich dat de opdracht om te pompen kwam van een poldermeester Grad van Dreumel of van opzichter Pauw uit Appeltern.
Maar men luisterde dagelijks ook naar de radio voor de waterstanden en dan had men door ervaring genoeg informatie. Het opstoken duurde minstens een dag. Als de centrifugaalpomp dan in werking was werd veel vis gevangen vooral snoek. Er werd dan een kruisnet gebruikt aan de achterzijde van het gemaal dus de uitstroomkant van de pomp.
Een foto van internet geeft aan hoe dit ging.
Als de ketel leeg gemaakt was voor een keuring van het stoomwezen moest deze schoongemaakt worden van ketelsteen. De stoker (The Nijtmans met soms zijn zoon Piet) deden dat via het mangat boven- en aan de voorkant van de ketel onder de twee vuurgangen. Als de stoomwezen keuring goed was dan werd de ketel weer opgevuld met water. Normaal gebeurde dat heel vroeger met een handpomp en dat duurde natuurlijk heel lang. Cor herinnert zich dat de brandweer kwam met een handspuit waar twee keer twee man aan moesten pompen. Een soort wipwap. Ik vond een oude foto op internet waarvan ik denk dat het apparaat er ongeveer zo uitzag.
Als deze wipwap pomp van de brandweer kwam was het feest voor de kleine kinderen. Men had namelijk aan beide zijden op de hefbomen van de pomp een zitje gemaakt en daar mochten de kinderen dan soms opzitten net zoals een echte wip. Later toen er elektriciteit aangelegd was, zal er hiervoor wel een elektrische pomp zijn gebruikt.
Hij herinnerde zich ook dat er in de werkplaats een veldsmidse was met een trapluchtpomp zodat men zelf materiaal (en uiteraard privé klusjes) kon smeden.
Cor’s vader maakte voor zijn kinderen schaatsen. Het voetbed maakte hij van kersenhout en de ijzers werden gesmeed uit de veerbeugels van een oude kinderwagen.
De oorlog was soms dichtbij Gelukkig was er alleen materiële schade. Er stonden in 1944 geallieerde tanks rondom het gemaal. De Duitsers schoten vanuit Varik. Cor vertelde ook nog dat er bij zijn ouderlijk huis een schuilkelder gebouwd was van muren van planken met ertussen grond. Er overheen werden planken en ander hout gelegd. Echt degelijk was dit natuurlijk niet. Het werd de houtmeid genoemd.
De herinneringen van Josephus Johannes Nijtmans (roepnaam Sjef)
Sjef is een van de vijf zonen van de laatste machinist J.T. Nijtmans en woont tegenwoordig met zijn vrouw te Oisterwijk in Brabant. Sjef is geboren in Dreumel in 1929. Toen hij 26 jaar was vertrok hij uit Dreumel om in Brabant te gaan werken in een administratieve functie. Ik zocht de familie in Oisterwijk op en na de thee kwamen de verhalen die het grote verhaal van Dina en Piet Nijtmans (kinderen van stoker/hulpmachinist Thé Nijtmans) aanvulden.
Het oorspronkelijke huis van de machinist van dorpspolder Wamel was groter dan het huis van de stoker want men moest in een aparte kamer kunnen vergaderen met het bestuur van de polder. Dat gegeven kwam mij niet onbekend voor, want ook nu is dat verschil in grootte (rode streep) nog duidelijk te zien van de twee huizen (die van de machinist links en de opzichter rechts ) die naast stoomgemaal De Tuut staan.
Regelmatig kwam opzichter Pauw langs op de fiets uit Appeltern of de poldermeester om e.e.a. te controleren of te bespreken. Later is het huis van de machinist verder uitgebouwd om de 7 kinderen van machinist J.T. Nijtmans een slaapplekje te kunnen geven. In 1941 werd de kinderbijslag ingevoerd en dat was voor vele mensen een welkome aanvulling op de vrij lage salarissen van de dorpspolder en het waterschap .
Rode pijl is huis machinist. Dit stond vlak bij de oorspronkelijke kolenloods van het scheprad gemaal.
Volgens verhalen van Cor die hij van zijn ouders had gehoord waren de woonhuizen bij het gemaal tijdens de watersnood van 1926 behoorlijk vernield. Het water stond zo hoog dat er mensen gered zijn doordat men vanuit het dakraam in een roeiboot kon overstappen. Zijn vader kon pas in 1927 met zijn moeder trouwen omdat het woonhuis van de machinist toen pas weer hersteld en bewoonbaar gemaakt was met een ouderwetse steens muur. Het huis van de stoker ernaast was door de watersnood grondig vernield en is hierna herbouwd en uitgevoerd met een spouwmuur!
Het stoomgemaal van Wamel heeft ook deels onder water gestaan. De ketel was in ieder geval niet bruikbaar omdat er onder de ketel rookgaskanalen lopen die vol met water stonden. Men huisde in de eerste dagen in de machinekamer omdat het gemaal op de dijk was gebouwd dat veel langer een droge plek bleef. Het gemaal is maandenlang buiten werking geweest omdat er uiteindelijk toch water in kwam. De watersnoodellende is goed beschreven door een verslag gemaakt door A.M.Vermeulen in 1976. Hij sprak toen met de laatste machinist J.Th. Nijtmans over zijn belevenissen tijdens de overstroming.
Overstroming 1926 verteld door J. T.Nijtmans deel 1
Overstroming 1926 verteld door J.T. Nijtmans deel 2
Overstroming 1926 verteld door J.T. Nijtmans deel 3
Overstroming 1926 verteld door J.T. Nijtmans deel 4
Overstroming 1926 verteld door J.T. Nijtmans deel 5
Zie ook de wessite: https://www.vanvameletotwamel.nl/inhoud/de-polder-ontwikkeling-en-strijd-tegen-het-water/1926-watersnood/
Was de installatie met ketel en machine in bedrijf dan was het in het gebouw lekker warm en aangenaam. In het gemaal was ook een kolenkachel met een schoorsteen net zoals op alle andere gemalen. Men kon zijn eten of een pot koffie warmhouden.
Toen de oorlog uitbrak was Sjef 10 jaar en hij heeft dus veel gezien en meegemaakt. De familie kon nog wel redelijk leven doordat men een moestuin had met fruitbomen, varkens en een melkkoe. Veel boodschappen waren later alleen op de bon te krijgen. In de oorlog moest het Wamelsche gemaal natuurlijk soms werken. Toen de kolenaanvoer uit Limburg stokte ging men hout stoken (populieren want dat was in dit gebied veel aanwezig) om het gemaal te laten pompen. Het was ook mogelijk om het af te voeren water van de dorpspolder Dreumel te combineren met de Wetering van de Wamelsche polder. Dit gebeurde dan door het openen van schuiven die geplaatst waren vanaf beide Weteringen.
Op de foto en schilderijen is een van die inrichtingen (zie de witte pijl) nog te zien. Dat openen en sluiten geschiedde met hulp van een kettinglier waardoor de schuif open getrokken kon worden. Soms gebeurde dat ook wel uit bezuiniging zodat er dan geen twee stoomgemalen opgestart moesten worden. Het Wamelsche “meschien” was namelijk ook veel groter in capaciteit.
Op de tekening links is de verbinding (rode zeskant) te zien tussen de Wamelsche Wetering en de boezemwetering van Dreumel. Beide gemalen zijn aangegeven met rode pijlen.
De meest moeilijke oorlogstijd was van september 1944 tot mei 1945. Het land van Maas en Waal was niet meer bezet door de Duitsers maar aan de overkant van de Waal waren nog Duitsers die soms overvoeren of vanuit de Betuwe schoten. Men sliep daarom in een gemaakte schuilplaats. Naast het gemaal liep de vrije afvoer van de Wamelsche Wetering onder de weg door. De bogen van de doorgang zijn te zien op de foto’s en schilderijen bij diverse mensen. Dat waren twee doorgangen (sluizen genoemd) met twee openstaande deuren zgn. puntdeuren net zoals bij de sluisdoorgang bij stoomgemaal De Tuut. Die twee deuren stonden altijd open om het water af te voeren als de Maas laag was. En zij gingen dicht als het water wilde terugstromen richting polder. Het gemaal moest dan in bedrijf komen om het overtollige water uit de Wamelsche polder weg te pompen.
Een derde boog onder de weg was wel aanwezig maar niet bruikbaar om water af te voeren want deze was aan de afvoerkant geheel dichtgemetseld en er kon dus geen water doorstromen. Deze boog was vanuit de Weteringkant toegankelijk via een paadje vanaf de weg. Men had een vloer gemaakt en deze bedekt met pakken stro en ook de ingang van deze schuilplaats was afgesloten. Om in de schuilruimte te komen moest men zigzaggend langs de opgestapelde pakken stro lopen (tegenwoordig zijn het stevige machinaal gemaakte balen stro) zodat er niet een open ingang ontstond om te voorkomen dat er geen scherven van bommen of kogels in konden slaan. In de schuilplaats sliepen soms 10 tot 15 mensen. Die sliepen daar dan ’s nachts op een laag stro en overdags verbleef men in de huizen. Olielampen zorgden voor verlichting.
Piet en Dina Nijtmans vertelden nog een aanvullend verhaal over die periode. Men kwam namelijk in de problemen door de stijging van het water in de wetering doordat men niet voldoende brandstof had om te pompen. De gemaakte vaste vlonder onder de boog liep dan onder water. Men heeft toen op een grote roeiboot een vlonder gemaakt waarop men kon verblijven en die op- en neer ging met het waterpeil.
Het einde van de oorlog werd gevierd met een rondgang van de plaatselijke fanfare waarbij stoker/hulpmachinist Thé Nijtmans op de grote trom sloeg. Het vel van de trom had hij afgeplakt met de kop van Hitler zodat die steeds beslagen werd.
Ik vond het een prachtig verhaal en toevallig kreeg ik een foto in handen waarbij Piet op de grote trom slaat. Met wat fotoshoppen heb ik een foto van Hitler op de trom geplakt.